Gouden tor, al van oudsher bekend in Nederland.

Profielfoto van will
will

-LAATSTE VAKANTIEBERICHT 2015 [10]- Afgelopen weken een vakantietrip gemaakt –via Nederland, Denemarken naar Zweden, vice versa- met de caravan op reis langs verschillende campings. Onregelmatig verslag van; de 'opmerkelijke' natuur, gebieden- én de beleving met bijbehorende indrukken. Aanrader het boek van: Gerrit Jan Zwier, “Er gaat niets boven Zweden” (zie Longlist 2015).
Op de meest noordelijke locatie zag ik deze -meikever grootte- Gouden tor (-kever) -een insect uit de familie bladsprietkevers (Scarabaeidae)- stuifmeel etend op Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) die in een plantenstrook stond langs de bosrand. Metaalgroen blinkend in de avondzon, soms blauwig of meer koperkleurig met wat kleine, witte vlekjes op achterste gedeelten van dekschilden. Vier á zes exemplaren kropen -etend en parend- op de bloeiende bloemknoppen. In Nederland is de soort zeldzaam. Zelf nog nooit gezien, tot nu ‘natuurlijk’.
Thuis gekomen; ben gaan zoeken naar informatie. Komt voor in bosranden, op zonnige plekken op bloemen, onder andere rozen en schermbloemen. In Oost- en Zuid-Nederland en België, vrij zeldzaam. Levenswijze; Kever vliegt heel opvallend met gesloten dekschilden als hij de achtervleugels er eenmaal onderuit geschoven heeft. Engerling ontwikkelt zich op allerlei plantenafval onderaards en is onder andere bekend van rottend wilgenhout, composthopen en ook bij het afval van mierennesten (Formica spec.). Pop in dunschalig, stevig, aarden kapsel.
Heb ook nog een leuk ‘historisch’ stukje gevonden in het Jaarboek 1915 van het Natuur Historische Genootschap. Blijkt dat de Goudkever –ruim honderd jaar geleden al- in Nederland voorkwam.
De Rozenkever of Goudkever. In de uitgestrekte woning van de roode boschmier vindt ook een verbazende menigte mierengasten haar levensvoorwaarden, onderkomen en gemakkelijke voeding. De meeste van hen belmoren tol de klasse der onverschillig gedulde, welke hier even talrijk vertegenwoordigd is, als bij de zwarte houtmier de klas der vijandig vervolgde. Het is een bekend en in alle schoolboeken vermeld feit, dal, de larven van den rozenkever of goudkever (Cetónia) bij voorkeur in de groote mierenhoopen leven. Onjuist wordt daar meestal de gewone soort van rozenkever opgegeven, welke op bloeiende struiken in den zomer het meest voorkomt en aan de keververzamelaars onder den naam van Cetónia aurata L. bekend is. De larven van deze soort leven echter haast nooit in mierennesten, maar geregeld in molm van holle boomen. Door opkweeking van de uit mierennesten genomen larven verkrijgt men bijna altijd een andere soort, den metaalglanzenden goudkever, Cetónia metallica (floricolg), die zich van den gewonen gouden rozenkever onderscheidt door het niet opgebogen en zwakker gerande kopschild. De goudkeverlarven zijn in groote nesten van de roode en de naverwante zwartruggige boschmier (Formica praténsis) gemakkelijk op te sporen. Zij bevinden zich minder in ‘t midden der mierennesten, dan wel in den breeden wal, die rondom het nest loopt en beslaat uit verrot, sterk met aarde vermengd materiaal. Dit materiaal, een soort houtmolm, vormt haar voedsel. Woelen we den wal een weinig om, dan zullen we wellicht al heel gauw een vetten, vuilwitten engerling in zijn behaaglijke rust storen. Zijn gekromde houding, de zes korte pooten, de roodbruine, harde chitinekop, de zwart doorschijnende darminhoud herinneren ons onmiddellijk aan den engerling van den meikever, waarmee de rozenkever nauw verwant is, daar beide tot de familie der bladsprietigen behooren. Dikwijls treft men in een nest goudkeverlarven in alle grootten aan; haar volle lengte bereiken later, eerst in den loop van drie of vier jaren.
Hoe zou het nu zijn met de Goudkever (Cetonia aurata) populatie in Nederland anno 2015?

Blijf op de hoogte

Houd mij per mail op de hoogte van nieuwe reacties op deze foto.

Inloggen

Log in om te reageren

Inloggen

Nog geen account? Registreer je nu

Upload en deel je foto's

Foto uploaden

Meer van deze fotograaf

meer foto's