Grassen zijn windbestuivers. De bloemblaadjes zijn niet felgekleurd: de bloeiwijze is vaak groenig, bruinig of doorschijnend en vormt veel stuifmeel. Vrij veel mensen vertonen een allergische reactie tegen stuifmeel: hooikoorts.
De aartjes vormen een centraal en kenmerkend onderdeel van de bloeiwijze van grassen. Een aartje kan één of meer bloemen hebben.
De onderste twee blaadjes van een aartje heten de kelkkafjes. Die kunnen een aartje helemaal omsluiten. Wanneer de kelkkafjes het aartje niet omsluiten, staan de achtereenvolgende blaadjes van het aartje dakpansgewijs.
Dan volgen twee schubjes, de kroonkafjes. Het eerstvolgende schubje (kroonkafje) aan de as van het aartje is het onderste kroonkafje: lemma. Het lemma bezit enige stevigheid, ondanks dat het heel dun is. Het volgende schubje is het bovenste kroonkafje: de palea, die vaak vliezig en slap is. Aan de top of op de rug van het lemma treedt bij veel grassen een meer of minder lange naald uit, de kafnaald; het is de verlenging van de middennerf.
Daarna komen de centrale bloemonderdelen: lodiculae, meeldraden en de stamper. De lodiculae zijn kleine schubjes die bij het begin van de bloei gaan zwellen en zo lemma en palea uit elkaar duwen. Hierdoor krijgen de meeldraden en de stamper ruimte om zich uiteen te gaan vouwen.
Lees meer
Reacties (3)
Hg
Frieda