Advocaat van de natuur en spreekbuis van het milieu.

Column Jelle Reumer: Otters

  •  
15-07-2018
  •  
leestijd 3 minuten
  •  
84 keer bekeken
  •  
Jelle Reumer
Mijn vakantie zit er weer op. Een aantal weken ben ik met partner, tent en een forse doos boeken door Frankrijk getrokken, fijn kamperend in aanvankelijk ongelooflijke vieze plensbuien maar al doorreizend kwam het hogedrukgebied tevoorschijn en werd het uiteindelijk toch nog goed. Het was weer heerlijk, maar tegelijkertijd begon ons iets op te vallen. Tentkampeerders zijn een bedreigde, langzaam uitstervende diersoort aan het worden. Het nieuwe kamperen vindt plaats in grote witte dozen op wielen, soms voorzien van een trekstang en de naam ‘caravan’; vaker nog uitgerust met een cabine, een motor en het etiket ‘camper’. Elk jaar worden ze groter. Als je pech hebt sta je op een terrein dat zich weliswaar camping nóemt, maar dat meer weg heeft van een kruising tussen een ouderwets woonwagenkamp en een bewaakt vrachtwagenparkeerterrein. De wat dat betreft ergste ervaring bevond zich aan de oevers van de Seine, ergens tussen Rouen en Parijs, met uitzicht op een fraaie burchtruïne en kleine stukjes Krijtrots. De veldjes waren met zorgvuldig geschoren heggen afgeperkt, en op elk veldje stond zo’n witte doos op wielen. Iets verder op het terrein werden die langzamerhand vervangen tot wat de Fransen met een Engels woord mobil homes noemen, dat zijn kunststof huisjes op een onderstel met twee nepwielen die waarschijnlijk niet eens kunnen draaien, naast de ramen plastic nepluikjes die niet kunnen sluiten, en voorzien van een schotelantenne, vaak een houten hekje en liefst ook een paar tuinkabouters. Het zijn plekken om te vermijden.
Maar juist dáár beleefde ik mijn mooiste natuurervaring sinds jaren. Aan de ene kant de stevig doorstromende Seine met af en toe een sonoor dreunend binnenvaartschip en aan de andere kant een dode rivierarm zonder begin en einde, een langgerekt meer dat ter plaatse ‘étang’ wordt genoemd; vijver. Het was rond negen uur, we liepen nog even een rondje over het kamp om het avondeten te verteren en zagen toen iets in het gras bewegen. Twee, drie donkere dieren, elegant huppelend. Onwillekeurig scant je brein dan de mogelijkheden, als een soort cerebraal opgeslagen zoogdierdeterminatieapp. Muskusrat? Te groot. Bever of beverrat? Te klein. Boommarter? Te weinig bomen. Steenmarter? Genoeg radiatorslangen om door te knagen – geen gek idee trouwens bij die lelijke campers – maar steenmarters rennen het water niet in. Alle drie gleden ze namelijk het water in, zwommen een stukje, draaiden zich om en staarden ons aan. Toen viel eindelijk het determineerkwartje in mijn bovenkamer: otters! En geen drie, maar vier, vijf, en even later kwam nummer zes ook voorbijzwemmen. Een complete familie otters. Eén ervan klom op een omgevallen boomstam aan de overkant van de étang en begon ons vandaar te observeren. Ik stond daar flabbergasted; nou ja, we waren in Frankrijk, dus ik stond daar eigenlijk complètement époustouflé te wezen.
Otters kende ik tot dan alleen van de dierentuin. Nog nooit in het wild gezien, zelfs niet dood op een vluchtstrook. En zo werd ik achteraf toch nog vrolijk van dat kortstondige verblijf op een campercamping die we de volgende dag weer met veel vreugde verlieten. Het was de schoonheid van het onverwachte.

Meer over:

column
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.