Advocaat van de natuur en spreekbuis van het milieu.

Franca Treur: stadsmens

  •  
08-04-2018
  •  
leestijd 3 minuten
  •  
amsterdam pixabay

© Pixabay

Toen ik ruim tien jaar geleden in Amsterdam kwam wonen, fietste ik elke dag door de stad alsof ik jarig was. Het was mei en het was al heerlijk warm. Alles wat het kon, bloesemde en bloeide, de mensen hadden hun ramen wijd open om de geur van het voorjaar binnen te laten, en ik vond het een groot voorrecht onderdeel te zijn van zoiets moois. Ik woon hier, dacht ik verrukt. Het is nu ook mijn stad.
Als ik tegenwoordig van west naar oost fiets, en dat doe ik een paar keer per week, stop ik mijn neus in mijn sjaal in de hoop dat die de uitlaatgassen filtert. Fietspaden zijn overvol met scooters en op de weg is het een optrekken en afremmen van veel te veel auto’s, bestelbusjes en vrachtwagens.
Misschien komt het door al die publicaties van fijnstofmetingen in mijn buurt dat ik me nu zo van die smerigheid bewust ben. Meestal fiets ik over de Nassaukade. Een bewoner van die kade had in de krant gezegd dat hij nooit in de deuropening kan blijven staan voor een praatje. Elk praatje zou hem een week van zijn leven kosten. Het leek me schromelijk overdreven. Toch denk ik iedere keer: ik fiets verdomme die godganse kade af.
Laatst kwamen de eerste luchtkwaliteitmetingen van de nieuwe Tropomi-satelliet binnen. Op een kaartje zag je de pluimen stikstofdioxide boven de lage landen, met name rond de Randstad. Bij de zee wonen, helpt niet, was het eerste wat ik dacht.
Maar goed, wat wil mijn focus op de vieze kant van de stad mij vertellen? Dat ik tien jaar geleden dacht dat ik een stadsmens ben, maar dat ik het toch niet ben?
Een echt stadsmens inhaleert natuurlijk nog een keertje extra en zegt: dit had ik even nodig.
Mijn nieuwe onderbuurman had vorige zomer al in de gaten dat ik geen stadsmens ben. Die draaide in de maanden juli en augustus 24/7 100%NL op flink volume totdat de overburen weer eens de politie hadden gewaarschuwd. Toen ik voorzichtig zei dat ik zo niet kon schrijven, vond hij (vers aangekomen uit een west-fries dorp) dat ik er maar aan moest wennen dat ik in Amsterdam woonde. Of anders een hutje op de hei gaan zoeken. Inmiddels denk ik dat hij gelijk heeft, en heb ik mijn zinnen gezet op een buitenhuisje met een bloemig ruikende tuin voor in de zomer.
Het komt samen met een ander verlangen, dat van het bezitten van een afgepaald stukje grond. Nu heb ik een appartement op eigen grond, maar ik heb alleen een bovenverdieping met een balkonnetje van net een vierkante meter. Dat het eigen grond is, betekent in zoverre iets dat ik geen erfpacht betaal, maar dat is niet wat ik bedoel.
Wat ik bedoel is een piepklein stukje van de aarde, waar gras op groeit en fluitekruid, en wellicht ook een verdwaalde brandnetel, want ik zou dat gras niet elke week gaan maaien. Gladiolen mogen er ook op, en stokrozen, seringen en mimosa. En een leger kevers, wormen en vlinders.
Een stukje aarde bezit je natuurlijk nooit echt, je hebt het altijd maar in bruikleen, de aarde is alleen maar van zichzelf. Maar dat afgepaalde stukje, zou in die afgebakende periode dat ik het in beheer heb, er heel uitbundig bijliggen.

Meer over:

column, franca treur
Delen:

Praat mee

onze spelregels.

avatar
0/1500
Bedankt voor je reactie! De redactie controleert of je bericht voldoet aan de spelregels. Het kan even duren voordat het zichtbaar is.

Altijd op de hoogte blijven van het laatste nieuws?

Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.