Paardenbloem. Bladen alle in een rozet, meestal lijnlancetvormig, vaak veerspletig tot veerdelig, kaal of iets wollig behaard. Hoofdjesstelen onvertakt. Omwindsel veelrijig, de buitenste rijen vrij kort en vaak teruggeslagen. Bloemhoofdjesbodem zonder stroschubben, kussenvormig. Nootjes lang gesnaveld, aan de voet van de snavel versmald en daar getand, verder knobbelig-rimpelig tot glad. Pappusharen wit, onvertakt.
Lees meer
Reacties (2)